Het warme water van Frank Albers De
affaire-De Witte, waar Frank Albers triomfantelijk mee uitpakt, werd voor het eerst in
1989 in het openbaar te berde gebracht in Humo, nummer 2530, door Ward Ruyslinck.
Waarom verwijst de ijverige afschrijver van vertrouwelijke documenten, zonder de
toestemming tot inzage noch tot publicatie van de opstellers te vragen, niet naar dit
interview met Ruyslinck? Waarom verzwijgt hij ook mijn randaantekening, die een paar weken
nadien in hetzelfde blad verscheen?
Gebrek aan professionalisme, of omdat zijn scoop dan verschrompelt tot zijn werkelijke
dimensie: stront in de sloot van dooie koeien? Albers mag kiezen.
Ik citeer mezelf uit Humo: ,,De bewering van Ward Ruyslinck (Humo 2530) dat
Jeroen Brouwers zijn Joris Ockeloen en het wachten van Dirk de Witte gejat zou
hebben is niet waar. Ik ben in deze niet alleen kroongetuige, maar nieuwsgierige uitgevers
beschikken nu eenmaal over uitgebreide archieven.''
Plagiaat aantonen kan men alleen als men twee teksten naast elkaar legt en ze vergelijkt.
Dat doet Ruyslinck niet, en kan hij ook niet doen, want het zogenoemde geplagieerde
manuscript van Dirk de Witte, Dichotomie van een geboorte, is verdwenen.
De enige bron van Ruyslinck is waarschijnlijk de larmoyante brief van Dirk de Witte aan
Ward Ruyslinck dd. 25 januari 1968, waaruit ik citeer: ,,Ondertussen heeft zich in mijn
literaire bezigheid nog een drama afgespeeld, dat ergens aan het ongelooflijke grenst.''
Waarna Dirk de Witte vertelt dat hij in de Manteaukrant een resumé had gezien van
Jeroen Brouwers' Ockeloen, roman die dezelfde problematiek behandelde als het
manuscript dat De Witte de zomer ervoor bij Manteau had aangeboden. Dat manuscript was
naar mij gestuurd, als fondsvormer van de Vijfde Meridiaan-reeks. Op 22 december 1967
schreef ik er een rapport over, waarin ik Dirk de Wittes manuscript afwees: 1) omdat het
meer op een synopsis dan op een boek leek 2) het onderwerp, zij het in grote lijn, al aan
bod was gekomen bij de zopas verschenen nieuwe roman van Jeroen Brouwers.
Het manuscript Joris Ockeloen en het wachten is overigens gedateerd 65/66. Dirk de
Witte heeft bij leven nooit het woord plagiaat laten vallen. Integendeel. Op 12 december
1967 schreef hij aan Jeroen Brouwers: ,,Wij weten allebei van elkaar dat wij volkomen
onafhankelijk geschreven hebben, niet eens vanuit een gemeenschappelijke beïnvloeding.''
Waarom noemt Frank Albers Joris Ockeloen Brouwers debuut? Dat was Het mes op de
keel, verschenen bij dezelfde uitgever. Dan toch gebrek aan professionalisme bij deze Standaard-
medewerker-uitvinder van het warme water? |
|