MARJOLEINE DE VOS
Waar of niet waar
'Bezonken rood' in discussie
Op Bezonken rood, de roman van Jeroen Brouwers die in oktober 1981 verscheen,
werd in de pers snel en bijzonder positief gereageerd. Slechts één wanklank was te
horen: voor Etty Mulder, 4 december 1981 in de Volkskrant, was de zo gunstige beoordeling
van Bezonken rood onbegrijpelijk. Zij schreef die waardering toe aan de
bekendheid van Brouwers. Haar beviel de toon van het boek absoluut niet, zij ergerde zich
aan pathetische zelfbevlekking, exhibitionisme,
sensatie en narcisme. Het grootste bezwaar tegen Brouwers
knalrode krib vond zij echter dat iemand die niet in een Japans kamp heeft
gezeten of zich op andere wijze van die geschiedenis op de hoogte heeft gesteld, niet
duidelijk herkent (
) waar de historische feiten omwille van een "literair
effect" worden aangevoerd, en niet meer dan dat. Door dit literair arrangement
van historische feiten loopt Brouwers het risico niet geloofwaardig te zijn en
geen enkel bewustzijn werkelijk in beroering te brengen, schrijft zij.
Na Mulders column bleven prijzende recensies verschijnen. Pas in het VARA-radioprogramma
Het zout in de pap, op 6 januari 1982, waarin een discussie over Bezonken
rood gevoerd werd, kwam de door Mulder opgeroepen vraag Is het wáár wat
Brouwers schrijft? weer aan de orde. Die vraag zou, volgens discussieleider Aad
Nuis, de eerste vraag zijn die Bezonken rood oproept. Het gesprek,
gevoerd door Maarten van Buuren, Tom van Deel, Corinna Engelbrecht en Margaretha Ferguson,
is exemplarisch voor de discussie in dag- en weekbladen die de weken daarna zou
plaatsvinden.
Engelbrecht en Ferguson gaven duidelijk antwoord op de vraag naar de waarheid van Bezonken
rood: Het is niet waar, zeiden zij. Ferguson had zich gestoord aan een
aantal feitelijke onjuistheden, zoals het optreden van Sonei op een datum dat hij geen
kampcommandant in Tjideng meer was. Zij vond het bijzonder jammer dat juist in een van de
aangrijpendste passages uit het boek de feiten niet klopten. Dergelijke historische
onjuistheden betreurde zij, maar zij waren niet van invloed op haar literaire waardering
voor het boek. Van Buuren achtte zichzelf niet in staat de juistheid van de feiten over de
Japanse kampen te beoordelen, maar op basis van deze leugen veronderstelde hij
dat er wel meer niet zou kloppen. Hij had de datum gecontroleerd waarop een Japanse
speelfilm op de Duitse televisie uitgezonden werd, die Brouwers in het boek op 26 januari
1981 ziet, de avond van zijn moeders sterfdag. Van Buuren had vastgesteld dat deze film
wel in die week, maar niet op de bewuste avond vertoond was. Deze, naar zijn mening
onnodige, verandering van de feiten gebruikte hij om zijn literaire bezwaren aan te
demonstreren: kleine leugens leiden, gecumuleerd, tot pathos. Engelbrecht vond dit
voorbeeld nu juist niet zo ernstig, hoewel de vervalsing van de waarheid in Bezonken
rood het haar onmogelijk maakte nog waardering voor het boek op te brengen. Zij las
een lijst met door Brouwers beschreven mishandelingen voor, waarvan sommige naar haar
zeggen helemaal niet voorkwamen, andere wel, maar niet in de kampen, nog andere wel in de
kampen, maar hoogst zelden. Zij vond het grootste bezwaar tegen deze geschiedvervalsing
dat de mensen nu helemaal kunnen gaan denken dat het daar niet zo erg is
geweest. Van Deel protesteerde tegen dit uit de context lichten van feiten om die
vervolgens aan een buiten de roman staande werkelijkheid af te meten. Zij vervullen een
functie binnen het boek dat als geheel om een literaire beoordeling vraagt. Die
beoordeling viel wat hem betreft zonder meer gunstig uit.
Waar of niet waar? bleef een tijd lang het belangrijkste discussie-onderwerp,
tegelijk met de vraag hoeveel de waarheid er toe doet.
Mulder schreef op 8 januari een tweede stuk in de Volkskrant, waarin hij zich geheel bij
Engelbrecht aansloot. Mocht Brouwers zich tegenover zoveel andere nog levende
getuigen het recht toeëigenen om (
) "de werkelijkheid om te liegen tot zijn
eigen waarheid"? vroeg zij. Van haar mocht dat niet, van Kousbroek, dezelfde
dag in het Cultureel Supplement van de NRC, mocht dat wèl, maar niet in dit geval. Hier
zou namelijk geen sprake zijn van een eigen waarheid, maar van
leugen. Fred Lanzing, ex-kampgenoot van Brouwers, schreef een open brief aan
Jeroentje van nr. 7 in hetzelfde Cultureel Supplement. Hij noemde Bezonken
rood onwaar en overdreven. De Duitse kampen waren veel erger, schreef hij en hij vond
dat Brouwers niet meer over de Japanse kampen als die hel moest schrijven.
Cyrille Offermans, 13 januari in de Groene Amsterdammer, had een meer documentaire-achtige
aanpak geprefereerd om een duidelijker beeld van de waarheid te krijgen. Mischa de Vreede,
in De Tijd van 15 januari, had in tegenstelling tot wat Brouwers over ex-kampkinderen
beweert, géén eelt meer onder haar voeten. Zij nam het Brouwers kwalijk dat hij haar,
door dit boek, dwingt op medelijdende vragen naar haar eigen kamptijd te antwoorden dat
het zó erg niet was. In Brouwers privé-waarheid was zij niet geïnteresseerd,
evenmin als Henk Spaan die, in Het Parool van 15 januari, leugens ook niet
gerechtvaardigd vindt als ze in een literair kader worden geplaatst.
De eerste die tegen deze stroom van verontwaardiging inging, was Corine Spoor, ook in De
Tijd van 15 januari: Een schrijver schept al schrijvend zijn eigen werkelijkheid,
maar dat betekent nog niet dat de waarheid wordt vervalst of geweld aangedaan, want zoals
Rob Nieuwenhuys zegt: "De waarheid ligt niet in de werkelijkheid maar in het
verhaal". Hiermee sloot zij aan bij de opvatting van Van Deel en van Brouwers
zelf, die in de HP van 16 januari desgevraagd liet weten: Ik heb niet gelogen, ik
heb een roman geschreven.
In de NRC van 22 januari reageerden Hans Vervoort en H. L. Zwitser op Kousbroek. Door hem
gewraakte details uit Bezonken rood, zoals het gebruik van mitrailleurs, het
misbruiken van vrouwen, het aftuigen van gevangenen, de waterproef, waren naar hun mening
wel degelijk juist. Zij beriepen zich op eigen ervaring en op de geschiedschrijving van de
Japanse kampen. Ook Wim Koch gebruikt die geschiedschrijving in een ingezonden brief in
dezelfde krant om de waarheid van een door Kousbroek als voorbeeld van Brouwers
leugenachtigheid geciteerde passage uit Bezonken rood aan te tonen. H. J. M.
Joosten, schrijver van een ingezonden brief in De Tijd van 29 januari, was blij dat nu
eindelijk iemand schreef hoe het was en hoe wij het beleefd hebben. Hij
bevestigde de door Brouwers beschreven mishandelingen.
Uit deze over en weer gaande beweringen wordt duidelijk dat er in Bezonken rood
niet zo gelogen is als de uiteenzettingen van Corina Engelbrecht e.a. deden vermoeden. Dat
het mogelijk zou zijn het boek, zoals Brouwers in een interview in de HP beweerde
(7-11-81), als geschiedschrijving te lezen, lijkt echter ook te ver te gaan.
Enerzijds is Tjideng niet precies Tjideng, anderzijds is niet aangetoond dat het door
Brouwers beschrevene niet overeenkomt met de werkelijkheid van de Japanse kampen. Van
verdichting is wellicht sprake, van een verzameling leugens en verzinsels zeker níet.
Hoe die werkelijkheid er dan wel heeft uitgezien, blijkt kennelijk ook niet objectief vast
te stellen: voor- en tegenstanders van Brouwers beroepen zich op dezelfde historische
bronnen met totaal verschillende resultaten. Degenen die het boek louter en alleen op
grond van de onwaarheid afkeuren, nemen geen bijzonder sterke positie in, er
blijkt in dit geval geen objectieve waarheid te bestaan.
De geschiedenis van die kampen dreigt verloren te gaan, schrijft Brouwers (Bezonken
rood, p. 22). Gezien de onenigheid die er op grond van de tot nu toe geschreven
geschiedenis mogelijk is, is dàt in elk geval geen onware uitspraak.
Afgezien van het feit of het nu precies waar is wat er in Bezonken rood staat,
is het verbazingwekkend dat een roman de vraag naar de waarheid van het erin beschreven
verhaal zo sterk oproept. Duidelijk is dat die vraag vooral voortvloeit uit het onderwerp
waarmee Bezonken rood zich bezighoudt; men maakt bezwaren tegen een niet exacte
weergave van de geschiedenis en in het bijzonder als het geschiedenis betreft die vele
Nederlanders zelf hebben meegemaakt. Deze bezwaren zijn voornamelijk van morele aard
(Brouwers had het recht niet e.d.). Door sommige opposanten, zoals Mulder,
Engelbrecht en Kousbroek, worden die bezwaren nog door andere argumenten ondersteund.
Mulder en Engelbrecht vrezen dat de mensen nu wel helemaal zullen gaan denken
dat het niet zo erg is geweest in de Japanse kampen. De gedachte hierachter is, dat de
mensen zullen veronderstellen dat de werkelijkheid kennelijk niet erg genoeg was om er een
roman over te schrijven, dus niet zo erg. Dit bezwaar zou misschien gelden als
Brouwers alles verzonnen zou hebben, maar zoals we vernamen is dat niet aannemelijk.
Bovendien zijn speculaties over wat de mensen denken meestal niet zo terzake,
de mensen denken, zoals ook uit deze discussie blijkt, zelden allemaal
hetzelfde. Het gebruik van wel helemaal wijst erop dat degenen die dit als
bezwaar opvoeren, er van uitgaan dat men toch al denkt dat het niet zo erg was in de
kampen. Dit boek beoogt nu juist daarin verandering aan te brengen; dat het een
tegengesteld effect bereikt, lijkt mij in het geheel niet aangetoond of zelfs maar
aannemelijk gemaakt te zijn.
Kousbroek ondersteunt zijn bezwaren tegen al die controversiële details met
veel argumenten. Dat alle in Bezonken rood genoemde mishandelingen niet echt
gebeurd zijn, lijdt volgens hem geen enkele twijfel: iedereen die de omstandigheden
gekend heeft weet het (of hij het toegeeft of niet): het is niet waar. Hij erkent
echter dat de schrijver van een roman naar eigen goeddunken met de werkelijkheid mag
omspringen, dat het niet relevant is of alles echt gebeurd is of niet, dat iemand zijn
privé-waarheid mag schrijven. Maar juist bij Bezonken rood ligt dat naar zijn
mening ingewikkelder, dit boek roept het dilemma fantasme of leugen op. Dit
dilemma houdt de vraag in of er in Bezonken rood een toelaatbare verandering van
de feiten heeft plaatsgevonden. Kousbroek meent van niet, om twee redenen: de voorstelling
van zaken zoals Brouwers die in dit boek geeft, zou een op ethische gronden laakbare
houding bevorderen (het Oostindische kampsyndroom), en het boek pretendeert meer te zijn
dan een roman, namelijk een objectieve beschrijving van de werkelijkheid,
geschiedschrijving.
Het Oostindische kampsyndroom is Kousbroeks benaming voor de neiging tot
overdrijving van de ergheid van de Japanse kampen, die gewezen slachtoffers
hebben. Zij stellen die kampen op één lijn met de Duitse kampen. In een tweede stuk in
de NRC, geschreven als reactie op Zwitser en Vervoort (22-1-82), schrijft hij dat
alle elementen van het zojuist beschreven syndroom in Bezonken rood terug te
vinden zijn: De Duitse parafernalia, het racisme, de verkrachtingen, de verzinsels,
het ontbreken van de minste verwijzing naar de Indonesische bevolking, de weigering zich
op de hoogte te stellen, de chantage met het gruwelijke, het klopt precies. Brouwers
is volgens Kousbroek ook aangetast door de rancune van dit syndroom, een
rancune die wortelt (
) in de troebele bodem van de vroegere koloniale
verhoudingen. Racisme is het gevolg van dit syndroom en Kousbroek noemt Bezonken
rood dan ook racistisch. Zou dit zo zijn, dan lijkt me dit een zwaarwegend bezwaar.
Laten we Kousbroeks lijstje met syndroom-elementen eens nagaan.
De Duitse parafernalia zitten er beslist in, en daar worden we van te voren
door de schrijver van op de hoogte gesteld, door middel van de in het Duits
nagesynchroniseerde Japanse film, door middel van de zin Het maakt de dood niet uit
welke taal zijn knechten spreken. (Bezonken rood, p. 35/36) Opzet dus, niet
de onvermijdelijke uitingen van een syndroomlijder.
De beschuldigingen van racisme leidt tot de conclusie dat het boek racistisch
is. Een cirkelredenering heet dat.
De verkrachtingen en verzinsels worden lang niet door iedereen tot
onwaarheid of overdrijving gerekend, maar zelfs door historische bronnen bevestigd, zodat
het bezwaar de weigering zich op de hoogte te stellen ook niet meer opgaat. Is
iemand een racist omdat hij Hirohito een oorlogsmisdadiger noemt of omdat hij een boek
schrijft dat, hoewel het zich voor een gedeelte in Nederlands-Indië afspeelt, níet over
de Indonesische bevolking gaat?
Veel overtuigingskracht gaat er van Kousbroeks argumenten niet uit.
Aan Kousbroeks andere bezwaar, dat het boek niet alleen als een roman, maar ook als een
historisch verslag op te vatten zou zijn en daarom feitelijk nauwkeurig dient te zijn,
ligt de opvatting ten grondslag dat in een roman wel degelijk een eigen
waarheid beschreven mag worden (mits die eigen waarheid geen leugen is
kennelijk). De verdediging van Bezonken rood berust voornamelijk op het argument
dat men hier met een roman te doen heeft (Harry Mulisch, 15 januari 82): Als
Brouwers een roman wil schrijven over de Japanse kampen in Nederlands-Indië en hij maakt
daarbij gebruikt van beelden van Duitse concentratiekampen, dan mag het. Ook Corine
Spoor, Sarah Verroen en vele van de ingezonden-brieven-schrijvers vinden dat dat mag.
Daarbij worden allerlei voorbeelden uit de wereldliteratuur aangehaald, maar ook eerder
werk van Brouwers zelf. Rob Schouten schreef op 30 januari in Trouw: Zonsopgangen
boven zee heeft wellicht dezelfde vervalsingsgraad ten opzichte van Brouwers
privé-geschiedenis als Bezonken rood, maar omdat dit stukje historie niet
openbaar is, kraait er geen haan naar. Het feit dat Bezonken rood op een
periode uit de geschiedenis is gebaseerd, maakt het sommige mensen kennelijk onmogelijk
dit boek als iedere andere roman te lezen. Maarten van Buuren sprak van een
dubbelheid in het boek, die naar zijn mening om een tweeledige beoordeling
vraagt: een literaire en een historische.
Waarom men dit boek niet alleen als een roman, maar ook als een historisch verslag wenst
te beschouwen, blijft onduidelijk. Het noemen van data en bestaande plaatsen en personen
wekt misschien de suggestie dat men niet met fictie, maar met de werkelijkheid te doen
heeft, maar dan toch alleen voor de onervaren lezer. Iedereen die wel eens vaker een roman
gelezen heeft, weet dat dit een beproefd literair procédé is, dat beoogt
romanwerkelijkheid en buitenliteraire werkelijkheid zo nauw mogelijk met elkaar te
verbinden. Ditzelfde geldt voor mededelingen als het is door mij gezien en de
nadrukkelijke verzekering van de verteller dat wat hij heeft mee te delen de waarheid is.
Gezien de reacties beheerst Brouwers deze literaire middelen uitstekend, maar dat is geen
reden om zijn roman voor een historisch verslag te houden. In Bezonken rood wordt
zelfs expliciet ontkend dat dit de geschiedenis van de Japanse kampen zou zijn:
Helaas, ik kan die kampgeschiedenis niet schrijven, al heb ook ik mijn
Tjideng achter de rug. (Bezonken rood, p.23) Alles bijeen geen reden om het
boek als iets anders dan een roman te beschouwen. Wel is er de opmerking van Brouwers in
het HP-interview: mensen die niet van romannen houden kunnen het als
geschiedschrijving lezen, die echter in strijd is met andere mondelinge en
schriftelijke door hem gedane mededelingen, zoals: Mijn leven is een leugen en ik
ben een leugenaar, want het door mij geschrevene is de waarheid niet maar
literatuur. (Kladboek, p. 163) en ik heb niet gelogen, ik heb een
roman geschreven. (HP, 16 januari 82) Deze schrijfopvatting is niet die van de
schrijver van een geschiedenisboek. De pretentie wel zon boek te hebben geschreven
is, ook gezien de vorm van dat boek, absoluut niet op zijn plaats, daar hebben Kousbroek
c.s. volkomen gelijk in. Maar juist het feit dat ze daar gelijk in hebben, pleit ertegen
het boek als iets anders dan een roman te willen beschouwen.
Bezonken rood, zo schrijven de verdedigers van het boek, is geschreven vanuit de
herinneringen van een kleuter en dus met alle hevigheid, onwaarheid en vertekening van
jeugdherinneringen (Schouten, Sarah Verroen in het Vaderland, 29 januari 1982). Het is de
werkelijkheid zoals iemand die beleefde, niet zoals die was, het is een eigen waarheid,
die niet met de objectieve waarheid vergeleken moet worden. Brouwers zelf zegt de waarheid
te hebben beschreven zoals de slachtoffers die hebben ondergaan, niet de
echte waarheid. (HP, 16 januari 82) Door een deel van die slachtoffers
wordt dat bevestigd, door een ander deel ontkend. Dit onderstreept de subjectiviteit van
de waargenomen werkelijkheid en sluit de mogelijkheid uit dat de eigen
waarheid van Brouwers geheel uit verzinsels bestaat.
Het feit dat Bezonken rood de weergave is van de wijze waarop de periode in een
Japans kamp beleefd werd en niet de beschrijving van de dagelijkse gang van zaken in
zon kamp, is een argument om het boek niet op zijn waarheidsgehalte te beoordelen.
Kousbroek is met betrekking tot dit argument een andere mening toegedaan: Dat in Bezonken
rood niet de objectieve werkelijkheid wordt beschreven doet er niet toe; maar het is
ook niet een privé-waarheid. Het is een leugen. Dit kan hij zeggen op grond van
zijn constatering van het Oostindisch kampsyndroom, dat immers één grote leugen is. Voor
Kousbroek kan de verzekering van andere voormalige kampbewoners, dat zij het net zo als
Brouwers beleefd hebben, dan ook nooit enig gewicht in de schaal leggen, deze mensen
lijden noodzakelijkerwijs ook aan het syndroom. Kousbroek heeft een theorie die nooit
weerlegd kan worden.
Ik geloof duidelijk te hebben gemaakt dat er geen gegronde redenen bestaan om Bezonken
rood als iets anders dan een roman te beschouwen. Voor- en tegenstanders zijn het er
op een enkele uitzondering na over eens dat in een roman de werkelijkheid in
principe wel op een eigen wijze weergegeven mag worden, maar waarom dat juist in dit geval
niet toegestaan zou zijn, is niet bijzonder helder uiteengezet. Dat sommige mensen zich
aan verdraaiing van de waarheid ergeren, is geen reden het boek op morele gronden te
verwerpen en de enige werkelijk zwaarwegende beschuldiging, die van racisme,
blijkt in het geheel niet op zijn plaats.
Of wat Brouwers schreef nu waar is of niet, was voor de meeste discussianten niet het
enige punt van kritiek. Zij die zich aan de waarheidsverdraaiingen, hadden vrijwel
allemaal nog andere bezwaren tegen Bezonken rood, zodat wat begon als een twist
over het waarheidsgehalte en het belang daarvan, veranderde in een discussie over de
literaire kwaliteiten van het boek.
De redenering dat, als het niet waar is wat Brouwers in Bezonken rood schrijft
over zijn kamptijd, de rest van het boek ook wel niet waar zal zijn, zodat het boek uit
niets dan pathos en leugen bestaat en het (dus) ook geen literatuur is, wordt in allerlei
variaties bij de groep verontwaardigde scribenten aangetroffen. Er bestaat bezwaar tegen
de toon, tegen het onderwerp dat al te privé zou zijn (Een probleem dat verder geen
mens aangaat, Kousbroek, 22 januari in de NRC) en zelfs, geheel niet ter zake
doende, tegen Brouwers zelf.
Mulder maakt bezwaar tegen de toon, die haar veel te hevig, veel te pathetisch is:
hagelbuien van emotie, tranen en zaad. Van Buuren is het alsof Brouwers
met die dikke buik van hem tegen je aan staat te vrijen, zo opdringerig vindt hij
deze stijl, net als Kousbroek, die van mening is dat Brouwers brult, schreeuwt en loeit om
ons op die manier van de echtheid van zijn gevoelens te overtuigen. Offermans heeft een
hekel aan het gebral van Brouwers en vindt dat Brouwers door te weinig
distantie sentimenteel en pathetisch is.
Bezonken rood heeft inderdaad niets van een verhaal op fluistertoon. Nu is dat
ook niet Brouwers opvatting van de beste manier om mensen iets duidelijk te maken:
Als je literatuur bedrijft moet je dat op polemische toon doen. Bezonken
rood noemt hij zijn literair hardste boek: Strak. Fel. Zo hoorde
het geschreven te worden. (HP-interview) Brouwers wenst iets mede te delen, namelijk
dat de geschiedenis van de Japanse kampen weggelachen dreigt te worden, dat er daar veel
afschuwelijke dingen gebeurd zijn, dat dat doorwerkt in het leven van de mensen die het
meemaakten.
Het staat een ieder vrij om te vinden dat dergelijke mededelingen emotieloos en zakelijk
gedaan moeten worden, maar het ging er Brouwers nou juist om, duidelijk te maken wat de
kampbewoners vóelden, hij heeft niet nog een mild boek willen schrijven. (Zie
HP-interview)
Niet alleen de felheid van het boek, maar ook de nadrukkelijkheid ervan, het steeds
terugkeren van mededelingen (Kousbroek: dat geklier met dat eelt aan zijn voeten
(symboliek! symboliek!) het hele boek door.), het feit dat geen detail overbodig is,
wekt wrevel op. Het boek is een gesloten en afgerond geheel Kousbroek heeft het
over het hermetische karakter van deze beschrijvingen precies in
overeenstemming met Brouwers literatuuropvatting. Je moet alles, een
anekdotetje of een fragmentje een betekenis geven. Je mag niet zomaar iets schrijven,
zelfs niet een woord. (In een interview met Van Deel, 1979, p. 110) Iemand die zich
met zon opvatting niet kan verenigen, zal niet van het werk van Brouwers houden en
dus ook niet van Bezonken rood.
Ernstiger is het verwijt dat het probleem in de roman voor niemand dan voor Brouwers zelf
interessant zou zijn. Mulder meent dat het boek niemand in beroering zal brengen,
althans niet voor wat meer beslaat dan het zieleleven van een Jeroen Brouwers
alleen. Offermans schrijft afkeurend: Het zelfbeklag moet eruit! Prima, maar
doe dat dan ergens in besloten kring en maak er geen literatuur van. De Vreede weet
niet wat zij na alle feitelijke onwaarheden nog van de rest van het boek moet geloven,
dat Brouwers niet meer van zijn vrouw houdt, omdat zij "voorgoed was
beschadigd"? Nou en? Kousbroek stelt vast dat wat Brouwers schrijft geen
literatuur is. Zijn afwijzing van Bezonken rood is in de eerste plaats een
literaire afwijzing. Bezonken rood behandelt een onbenullige en egoïstische
problematiek, een probleem dat verder geen mens aangaat. Hij noemt zijn
literaire criteria:
De waarachtigheid van een roman is een esthetische eigenschap die te maken heeft met de
mate waarin de schrijver een werkelijk conflict heeft opgelost. De ellende met Bezonken
rood is nu: 1. Dat het werkelijk conflict niets met dat Tjideng-kamp te maken heeft;
2. Dat hij het niet heeft opgelost.
Wat het in Bezonken rood behandelde probleem nu precies is, is de dames en heren
kennelijk niet duidelijk. Zij komen niet verder dan dat Brouwers wel
huwelijksmoeilijkheden zal hebben en dat dat ze niet interesseert. Dat hóeft ook niemand
te interesseren, want daar gaat het boek niet over.
Bezonken rood gaat, kort weergegeven, over het volgende:
Voor een klein kind vertegenwoordigt zijn moeder veiligheid en bescherming tegen de
buitenwereld. In Bezonken rood wordt beschreven hoe die veiligheid wegvalt als de
moeder niet in staat blijkt zichzelf tegenover de Japanners staande te houden. De moeder
die voor het kind onaantastbaar was, blijkt toch te beschadigen, zij stemt niet langer
overeen met het beeld dat het kind van haar had. Er is dus een andere, nieuwe moeder
nodig.
Dit gegeven herhaalt zich in Bezonken rood in een andere octaaf, nu
met betrekking tot de latere geliefde. De vrouw die een kind krijgt, is ook hulpeloos
overgeleverd aan de verwoesting van haar lichaam, er is dus een andere vrouw nodig, die
wel onaantastbaar is.
De precieze invulling van dit schema mag een persoonlijke zijn, in het probleem van een
verstoorde moeder-zoon-relatie en de gevolgen daarvan zijn wellicht meer mensen dan alleen
Jeroen Brouwers geïnteresseerd. Dat Brouwers met dit alles uitsluitend de bedoeling zou
hebben, zijn lezers te vertellen dat hij niet meer van zijn vrouw houdt, is een
merkwaardige misvatting.
Degenen die het boek helemaal niet te nadrukkelijk vonden, hadden geen moeite deze meer
algemene problematiek te ontdekken. Margaretha Ferguson, J. H. Oosters, Sarah Verroen en
alle critici die het boek prezen, kregen niet de indruk met iets geconfronteerd te worden
dat alleen Jeroen Brouwers aanging.
Het werkelijke conflict heeft niets met het Tjideng-kamp te maken, beweert Kousbroek. Ik
ben van mening dat het werkelijke conflict níet zonder het Tjideng-kamp ontstaan zou
zíjn. Hoe komt het dat juist voor deze kleuter de moeder in zon sterke mate
veiligheid moet vertegenwoordigen? Doordat moeder en zoon in een kamp zitten.
Hoe komt het dat die moeder zover verwijderd is geraakt van het beeld dat haar zoon van
haar heeft? Doordat zij door de Japanners in elkaar geslagen wordt. Waarom is er geen
vrouw die wel veiligheid aan het kind kan bieden? Omdat alle vrouwen in een kamp zitten en
door de Japanners mishandeld worden.
Brouwers lost het conflict niet op, verwijt Kousbroek. Nou en? Sinds wanneer moeten in
romans alle conflicten opgelost worden? Kunnen we dan nu voortaan ook als eis stellen dat
alle romans een happy-end moeten hebben?
Niet iedereen houdt van dezelfde boeken, maar dat is geen reden een boek te bestoken met
niet terechte, slecht geargumenteerde aanvallen. Aanvallen waartegen verdediging in elk
geval op zijn plaats is, zijn die waarin de schrijver verdacht gemaakt wordt om op grond
daarvan zijn roman als niet lezenswaard van de hand te wijzen.
Mulder en Engelbrecht menen aan de integriteit van Brouwers te moeten twijfelen, Kousbroek
beweert: Nee, die Brouwers deugt niet. Offermans wordt overvallen door
walging voor de boodschapper. Spaan gelooft dat iemand rond wie altijd zoveel
te doen is, nooit werk van enige betekenis kan afleveren en betuigt adhesie aan Kousbroek:
Brouwers deugt inderdaad niet. De Vreede is nog mild met haar aansteller en
jokkebrok en Kousbroek, die aanvankelijk al moest denken aan iemand die
er telkens weer in slaagt je niet recht in de ogen te zien, maakt Brouwers in zijn
derde stuk voor een draaier uit Op grond waarvan menen deze mensen het recht te hebben
dergelijke beschuldigingen te uiten? Op grond van de zogenaamde leugens van Brouwers en op
grond van het feit dat hij kampervaringen gebruikt in een roman. Niet dat Brouwers zo
vreselijk gelogen heeft, geen mishandeling is verzonnen, geen weergave van de beleving van
zon kamp gegeven waar geen slachtoffer zich in herkent, maar zijn voorstelling van
zaken stemt niet overeen met die van bovenstaanden en is dus onwaar. Mevrouw
L. van Empel, die in haar kamptijd een dagboek bijhield dat onlangs onder de titel Vrouwenkamp
op Java verscheen, zal binnenkort ook wel als leugenaarster te boek staan. Zij
beschrijft scènes die een frappante overeenkomst vertonen met sommige taferelen uit Bezonken
rood. Of zou alleen de schrijver van een roman waarin over deze zaken
geschreven wordt niet deugen?
Brouwers heeft over de gebeurtenissen in de Japanse kampen geschreven om aandacht voor dat
gedeelte van de geschiedenis op te eisen en om aan de hand daarvan een verstoorde
moeder-zoon-relatie en de gevolgen daarvan te laten zien. De verschrikkingen van de
kamptijd dienen niet uitsluitend als decor voor een hoogstpersoonlijk probleem,
zij zijn van evenveel belang als dat probleem, dat bovendien, zoals ik eerder
betoogde, níet hoogstpersoonlijk is.
Beide aspecten, geschiedenis en menselijk conflict, is op een literaire wijze vorm gegeven
in Bezonken rood. Reden om aan de integriteit van Brouwers te twijfelen kan ik
daar volstrekt niet in zien.
De hele discussie rond Bezonken rood is nogal aan de oppervlakte gebleven. Hoewel
er interessante kwesties als de geloofwaardigheid van een schrijver en het verband tussen
fictie en werkelijkheid aan de orde zijn gesteld, is men niet op deze meer algemene
problematiek ingegaan. Het geruzie over Bezonken rood heeft te veel aandacht
gevraagd. Pas als deze discussie een aanzet zou blijken te zijn geweest voor een meer
algemene discussie over de genoemde problemen, zou zij niet voor niets gevoerd zijn.
*Noot van de websitemaker: ik heb het artikel overgenomen
zonder aanpassingen aan de nu geldende spellingsregels. |