Dankwoord, zoals uitgesproken door Jeroen Brouwers bij het aanvaarden van de Gouden Uil literatuurprijs op 24 maart 2001:
Ik bezit al een Uil. Mij zes jaar geleden aangevlogen voor mijn
essayistiek: een letterkundig genre dat kennelijk niet meer zo mag heten, tegenwoordig
spreekt men van "non-fictie". Een essay is een verhandeling over een of ander onderwerp, subjectief van toon en gekenmerkt door een persoonlijke, liefst zo briljant mogelijke stijl. Ik was en ben nog steeds tamelijk trots op deze essay-Uil. Naar ik al eerder heb opgemerkt, voel ik me in de eerste plaats een essayist en van sommige van mijn essays heb ik grotere voldoening dan van sommige van mijn verhalende werken. Vanavond is er dus nog een uil op mijn schouder neergestreken: eentje ter bekroning van mijn romankunst, tegenwoordig "fictie" genoemd. Een roman is een werk van verbeelding, een vertelwijze die berust op verzonnen elementen, hecht gestructureerd en gecomponeerd en eveneens in een liefst zo persoonlijk en briljant mogelijke stijl. In zijn laudatio heeft de minister-president mijn roman Geheime kamers om dit alles hogelijk geprezen, en aangezien een politicus nimmer onwaarheid spreekt - hij lijkt daarin sterk op mijzelf -, ga ik er dus maar van uit dat al die lof gerechtvaardigd is. Het is nu ook weer niet zo dat ik mijn verhalende werken met minachting bejegen. Ik streef in meerdere literaire genres naar het best en hoogst mogelijke. Het essay beschouw ik als een mannelijk genre, de roman ken ik hoofdzakelijk vrouwelijke eigenschappen toe. Ik bezit nu dus een gouden mannenuil én een gouden vrouwenuil; ik zal een gouden uilennestje voor ze vlechten en wie weet komen er spoedig gouden uilenkindjes van. De Gouden Uil voor jeugdliteratuur bezit ik nog niet en omdat ik die onderscheiding ook in mijn trofeeënkastje wil, zal ik nu met toegewijde vlijt een jeugdboek zien te plagiëren... (applaus, gelach en bijval vanuit de zaal) ....dat, wie weet, voor onderhavige prachtprijs in aanmerking zal komen. En nu ik hier toch sta, kondig ik aan dat ik mij niet langer ter beschikking stel ter opluistering van evenementen als deze, die minder en minder met de ware aard van literatuur te maken hebben. Deze circussen van ijdelheid, maar ook van zakelijke belangen en van handjeklap achter de schermen worden opgevoerd ter meerdere gloria van niets anders dan de commercie. Zo'n spannend uurtje televisie heeft vooral publiciteitswaarde voor de geldgevers en sponsors en de genomineerde schrijvers mogen er als poppenkastfiguren bij aanwezig zijn. Die genomineerde schrijvers zien zich ten opzichte van elkaar geplaatst in een situatie van competitie en rivaliteit, waar ik zelf mij verre van wens te houden. Toen ik zes jaar geleden mijn Uil ontving, werd mijn vreugde daarover versomberd door de teleustelling van mijn medegenomineerden die zonder Uil naar bed moesten. Voor alle duidelijkheid: natuurlijk ben ik niet tegen literaire prijzen, en zeker niet tegen literaire prijzen van dergelijke interessante geldbedragen - men mag ze mij in onbeperkte mate blijven aandragen -, maar ik zet mij af tegen het systeem van openbaar gemaakte longlists, shortlists, nominaties, en de verstikkende verplichting om er als schrijver aan mee te werken, - alsof je tegen je wil moet meedoen aan lotto of bingo met één op vijf kansen. Ik acht literatuur daar te chic voor en ik zelf kan het alleen met wringen en trekken met mijn artistieke opvattingen en mijn karakter in overeenstemming brengen. Ik doe dus niet meer mee. Maar intussen dank ik de jury en de minister-president zeer hartelijk, zoals ik ook al mijn lezers dank voor de mij toegedragen liefde.
Dit is een transcriptie van het dankwoord zoals uitgesproken
door Brouwers. |